Wijs waren ze, de oude beuken met hun engelengeduld en hun wakende gezichten.

Hoeveel passanten hadden ze in al die jaren niet aan hun gelederen voorbij zien trekken? Meestal fietsend, alleen of in luidruchtige gezelschappen. Soms op brommers, scooters, vaak ook lopend. Maar altijd in beweging. Altijd onderweg. Altijd.

“Waarom toch?”, vroegen de beuken zich af. “Wij staan stil. Immer op dezelfde plek. Toch blijven we in ontwikkeling. Zonder ons ook maar een moment te vervelen.”